Relationeel geweld
Relationeel geweld is geweld gepleegd in amoureuze relaties en familierechtelijke relaties tot in de derde graad. Het heeft sinds het jaar 2004 de bijzondere aandacht van het OM. Na een aanvulling in 2010 van de in 2006 door de Procureur-Generaal geaccordeerde richtlijn welke als pilot heeft gediend is een in 2017 gestalte gegeven aan een richtlijn voor de landen BES, Sint Maarten en Curacao. Het OM vervolgt bewijsbare gevallen van relationeel geweld in beginsel altijd.
Deze vorm van strafbaar gedrag kenmerkt zich door de omstandigheid dat dader en slachtoffer –soms noodgedwongen- deel blijven uitmaken van elkaars leven, met als gevolg dat het geweld een stelselmatig karakter kan krijgen en het herhalingsgevaar groot kan zijn. Vanwege deze afhankelijkheidsrelatie doet een deel van de slachtoffers geen aangifte. Bij hen bestaat de vrees dat het doen van aangifte eerder tot een verergering van hun situatie zal leiden en niet tot een oplossing. Een andere reden voor het niet doen van aangifte kan zijn dat het slachtoffer wel wil dat het geweld stopt, maar niet dat de dader wordt gestraft. Juist om deze kwetsbare groep slachtoffers te beschermen en hen toch uit te nodigen aangifte te doen heeft het OM relationeel geweld tot prioriteit benoemd.
Uitgangspunt bij bewijsbaar relationeel geweld blijft een vervolging, maar indien slachtoffer en dader aangeven met elkaar verder te willen, zal met name worden ingezet op (gedwongen) hulpverlening. In die gevallen kan het OM er ook voor kiezen om de zaak niet aan de rechter voor te leggen, maar de dader een aanbod te doen ter voorkoming van verdere strafvervolging. Dat aanbod kan bestaan uit het opvolgen van aanwijzingen van de reclassering en/of het volgen van een training ter voorkoming van verdere agressie. Voldoet de dader aan de gestelde voorwaarden, dan zal de zaak niet meer voor de rechter worden gebracht, tenzij de dader in herhaling valt.
Soms geeft een aangever na verloop van tijd aan de aangifte te willen intrekken. Dat is juridisch niet mogelijk. Wel kan de aangever in een brief aan de officier van justitie kenbaar maken waarom vervolging niet (langer) gewenst is. De officier van justitie is niet gebonden aan de inhoud van zo een brief. Een van de redenen daarvoor is dat voorkomen moet worden dat een slachtoffer onder druk van de dader de aangifte intrekt en vervolging zou uitblijven.
Om de veiligheid van een slachtoffer extra te kunnen waarborgen, heeft de rechter de mogelijkheid te bepalen dat de (vermeende) dader geen contact mag zoeken met het slachtoffer of zelfs niet meer in de buurt van het slachtoffer mag komen. Om de (vermeende) dader in die gevallen te kunnen controleren kan de rechter bevelen dat de (vermeende) dader onder Electronisch Toezicht komt te staan, waardoor de gangen van de onder toezichtgestelde kunnen worden nagegaan en gecontroleerd.
Tot slot geldt, dat ook in die gevallen van ernstig relationeel geweld, waarin een slachtoffer expliciet aangeeft geen aangifte te willen doen, de politie toch zal proberen om voldoende bewijs te verzamelen om tot een ambtshalve vervolging door het OM over te kunnen gaan.
Relationeel geweld moet immers stoppen; het slachtoffer moet worden beschermd.